Close encounters aan de Belgische kust
Ik kwam hem tegen in de ondergrondse garage van ons vakantieverblijf aan de kust. Op het eerste zicht een normale man met een fiets aan de hand. Het gesprek begon ermee dat hij vroeg of ik een sleutel had van de garagepoort. Volgens de man zou het namelijk gemakkelijker zijn om de poort te openen en zo met zijn fiets naar buiten te kunnen. Nu moest hij met zijn fiets aan de hand via een gewone deur naar buiten sukkelen. Ik kon hem niet helpen. Misschien kon het immobiliënkantoor hem helpen opperde ik nog. Hij zou het eens navragen. Of hij een wagen had, vroeg ik nog. En een garagebox? Een wagen wel maar hij had geen garagebox gehuurd. Dan zou een sleutel voor de poort ook wel een probleem zijn dacht ik nog. Maar goed, hij zou het eens navragen bij het immobiliënkantoor. Veel succes dacht ik nog. Maar dan kwam het: “en die zon dan, dat is toch niet normaal” zei hij. “die zon?” vroeg ik. “Wat is er mis met die zon?”. “Welja”, repliceerde hij “het is toch niet normaal dat die zon de hele dag aan de achterkant van het gebouw schijnt en nooit langs de voorkant”. Daar had ik niet zo direct een simpel antwoord op. Volgens mij leek het normaal dat de zon nooit langs de voorkant schijnt. Als de voorkant van een gebouw naar het noorden gericht is, met zicht op de Noordzee, dan leek het mij normaal dat langs die kant niet veel zonnestralen naar binnen vielen. Maar daar nam de man geen genoegen mee. Hij zou een klacht indienen bij het immobiliënkantoor. Hij wou zon langs de voorkant en daar moesten ze maar voor zorgen. Daar betaalde hij toch voor. Het was het soort absurde humor waar ik mij ook wel eens aan waag. Maar de man bedoelde het blijkbaar niet als een grapje. Hij meende het. “Ze” moeten er voor zorgen dat er zon langs de voorkant komt. “Of heb jij wel zon langs de voorkant” wou hij nog weten. “Wel, heu... we zitten in hetzelfde gebouw en dus, neen, ik heb ook geen zon langs de voorkant. Het gebouw is nu eenmaal naar het noorden gericht, en zodoende...”. Dat was geen argument vond hij. Het is niet omdat iemand anders geen zon langs de voorkant had dat hij daar genoegen moest mee nemen vond hij. Hij wou zon, en zon moest er komen. “ Anders neem ik een advocaat onder de arm” voegde hij er aan toe. In gedachten wenste ik hem veel succes en wou er geen woorden meer aan verspillen. Maar toen ik aanstalten maakte om verder te gaan kwam hij met een ander ongenoegen. “En dan dat zand!!” veranderde hij van onderwerp. “Dat zand? Wat is er mis met het zand?” wou ik weten. “Veel te veel zand op het strand” vond hij. “Dat blijft aan de voeten hangen en dat breng je dan ongewild mee naar binnen. Schandalig. Welke domoor heeft daar zoveel zand gelegd?” “Tja, dat zand heeft er altijd al gelegen” wierp ik tegen. “ Dan moeten ze er maar een tapijt op leggen, of een laag beton over gieten. Is dat teveel gevraagd misschien? Ik stuur ze een advocaat op hun dak. Morgen ga ik naar het immobiliënkantoor en als dat zand volgende week niet weg is gaan ze iets beleven!” De man begon zich waarlijk op te winden. Ik maakte dat ik wegkwam voordat hij zijn beklag zou doen over het teveel aan water in de zee. Het gesprek vond een maand geleden plaats en nog altijd vraag ik mij af of ik wel met een menselijk wezen te maken had. Zou het kunnen dat ik een ontmoeting had met een als mens vermomd buitenaards wezen?